Schilderij: Monique Carbière
Een bodembeving
in het diepste van de zee,
de vloedgolf rijst op,
stevent verraderlijk kalm
naar de kust en haar steden.
In ogenblikken
verdwijnt wat er sinds eeuwen
zijn vaste grond vond;
duizenden, meegesleurd – nu:
lichamen onder het puin.
In het niemandsland
een gevecht tegen de tijd:
hun doden zoeken;
striemende regens, angst, sneeuw
en moddersilhouetten.
Dit dorp, weggevaagd,
de ingeplante akkers
onvindbaar, o land;
de heuvels rondom, nevels,
onheilspellend – demonen.
Meeuwen duikelen
boven de kustlijn, wolken
drijven landinwaarts;
stoom sist uit de reactor,
een uitgeteerd staketsel.
De lange rijen,
voetje voor voetje gaan ze,
ontgoocheld, waardig,
naar de voedsel uitdeelplaats,
vragen niet meer dan nodig.
Geen woorden meer,
een klein gebaar, een buiging,
een godenoffer.
Wat rest ons, buitenstaanders,
laten we kaarsen branden.
Costa de la Luz, 2013
Foto: Pierre Emanuel
Vorige vertelling: Linkshandig. Dat moment. volgende vertelling: Een goede vriend. Rachmaninov.