Je timbre

1

— Het is er weer, je sterven;
de zee, de golven, etmaal na etmaal
in een estafettetocht langs al die kusten
van continenten, eilanden rondom;

de golfslag — helmduinen in de wind —
die naar wadden havens stranden voert, vlak
voor de branding een fikse aanloop neemt,
zich danig overschat, keer op keer op keer,

en dan ontredderd raakt, uiteenvalt,
breekt, in kortstondig schuim vervloeit,
— in alle rust — teruggenomen wordt,
aanvaard en opgaat in de tegenstroom;

en de momenten, moeder, aanwijsbaar in je
leven, voorbode van ’n kantje boord: dat jij,
in ’n volstrekt alleen, al elders leek te zijn;
— daar wilde blijven.

 

2

De golfslag — golving in ’n vorstenmantel —
(’t voorname ervan) komt steeds vanachter
een horizon, beide armen breed gespreid,
in ’n ruim, groots, licht krommend gebaar

— met nu een toegevoegd geluid van ooit,
het weemoedig timbre van je lage stem:
slaapliedjes (ik ken ze nog, zing ze nog)
na ’n kort, fluisterend verteld verhaaltje;

op kousenvoeten verlaat jij dan de kamer,
het licht op de overloop gaat uit, de trap
kraakt na — ’n horizon die tussen hemel
en getijden als scheidslijn blijft fungeren;

en de momenten tijdens je laatste weken
dat jij eindelijk je leven as such vertelde,
je uitsprak waarna je stervensweg begon;
— zo kalm, bevrijd.

 
 

Vorig gedicht: Nog even          volgend gedicht: Psychotherapie 4