Psychotherapie 4

1

Daarginds: hoe in een stapelwolk
— al uren op dezelfde plaats —
dit hoge middaglicht
een thuiskomend wit wordt,
niemand tot last, zacht, kwetsbaar;

met alles ook
van een winters berglandschap,
ongerept, te mooi bijna,
want ook kil, onbegaanbaar, ijzig stil;

en ver hoog breed er rondom
een strakblauwe, soms granieten lucht;
aan aanblik van ultieme zekerheid:
het waagstuk van de taal

die in allerlei gedaanten tot zegging
uitroepen kreten wist te komen,
weergaf wat in metaforen hangt
— of er denkt voor door te gaan;

ik desondanks niet aflaat
een spiegeling te vangen,
een glimp desnoods, een vuurvlieg
voor ’n paar ogenblikken
— er zomaar mogen zijn —
als illusie van dit ongevraagde leven.

 

2

Immers, ik ben er onbedoeld,
en loop daar niet van weg,
ontrafel wat verzwegen werd,
ontkend — en zet me voluit in
voor waar het om begonnen is:

ontmoediging van schaamte,
verlegging van een schuldig zijn,
mezelf dan — frank en vrij —
aan durven kijken; en dat doen;

een stapelwolk die boven zee
in beweging komt, landwaarts gaat,
zich langzaamaan ontstapelt
nu ’t om laag na laag na lagen gaat;

en — loskomt van de directief
dat wat beweerd is mij bepaalt
en overerft wordt in mijn zonen;
zeg maar, leven in goede verhoudingen,

als hobby landschappen lezen, koken,
in storm, bij kou op trektocht gaan,
elke dag me trouw in zen verdiepen, de
maskerade van de taal aanvaarden
— er zelf ook flink in bij te dragen —
en dan: de guts gewoon mezelf te zijn.

 
 

Vorig gedicht: Je timbre          volgend gedicht: Mooi onaf