Met gedeeld gemoed

Burton Watson* over Taigu Ryokan, 1758-1831: een man met een groot verstand, een fijnzinnig kalligraaf & dichter & prozaïst & zenkenner, een markante persoonlijkheid (met bipolaire kanten) met een warme inborst ‘als die van zijn moeder’. Een echt én uitzonderlijk kind van zijn tijd.

Taigu zit graag dicht bij zijn moeder, kijkt en luistert naar haar, liever dan met leeftijdgenoten om te gaan. Zodra hij kan lezen, trekt hij zich daarin terug. Wanneer hij tien jaar is, gaat hij naar een Confucianistische Academie en ontvangt een gedegen opleiding in de Chinese en Japanse klassieken. Hij adoreert zijn vader, dorpsoudste en Shinto-priester, die te weinig aandacht aan hem geeft. Taigu citeert graag haiku’s van zijn vader, zoals:

zomerse wolken,
steeds veranderend, gaan hoog
boven heuvels uit

Taigu heeft een nogal ‘onsamenhangende’ jeugd. Rond zijn twintigste besluit hij zenmonnik te worden. Hij zal de bedelstaf trouw blijven, ‘het hart van de monastieke leefwijze’, en meestal in afgelegen boomhutten wonen. Rond zijn veertigste overlijdt zijn moeder; kort erna kiest zijn vader voor verdrinking. Die zelfdoding zal hem nooit meer loslaten. Hij maakt een lange pelgrimstocht om hen te gedenken. Tevens vaak zwerftochten. Dan gaat hij óp in de natuur, vooral in ‘de wind en de maan’, de ware ziel van zen.

Kinderen zijn dol op hem, ze spelen en ravotten uren met elkaar: zij zijn ontvankelijk voor hoe hij zich als ‘één van ons’ gedraagt, ervaren zo wat vriendschap inhoudt; nemen hem ook in het ootje (hij kan nogal slecht tegen zijn verlies; erkent dat). Op een avond is er verstoppertje spelen; de kinderen gaan stilletjes naar huis. Taigu zit de volgende morgen nóg in zijn verstophoek! Kinderen vragen ‘een thuis, gezinswarmte, zich veilig voelen’. In teksten verwijst hij er vaak naar, ook naar zijn eigen, zachtmoedige moeder.

Naast zijn verkozen alleen-zijn en de intense zenmeditaties verlangt hij naar vriendschappen ‘om samen de tijd met gedeeld gemoed door te brengen’. Overlijdt een vriend, ook zijn vaders zelfdoding (op den duur een trauma): dan komt dit gemis weer schrijnend in hem op.

Onthutsend vindt hij bovenal dementering. Hij heeft die ‘ernstig mentale ontwrichtingen’ enkele keren van dichtbij meegemaakt – en is er steeds weer ten diepste door geraakt:

De goede jaren,
maar dan: meer en meer ontglipt
je speelse geest jou;
je bent amper nog een jij
– desondanks blijf jij mijn vriend.

Zijn zenkennis, ook in gesprek met gelijkgestemden, blijft in deze tragiek steken. Hier wordt, naast mededogen, louter aanvaarding gevraagd; hij heeft het er erg moeilijk mee.

Taigu helpt in huishoudens, drinkt sake met boeren, discussieert met notabelen. Hij kan het met bijna iedereen goed vinden; ‘opgeklopte figuren’ pakt hij aan. Zelden zag iemand hem kwaad, nooit gebruikt hij grove of vileine taal; z’n gevoel voor humor is groot.

Bij dit alles kan hij zich toch ‘ontheemd en eenzaam’ voelen. Hij maakt ernstig depressieve periodes door, vooral in ‘metershoog dichtgesneeuwde winters’. Hij eet dan nauwelijks, laat zich amper ergens zien. Hij vindt dan enige troost in zijn jeugdherinneringen, dichtbij zijn moeder en overactieve vader. In zijn teksten, vooral poëzie, zegt hij, maar indirect, momenten te kennen hartstochtelijk ernaar te verlangen om met iemand samen te kunnen leven; samen ‘met gedeeld gemoed’.

Op zijn zeventigste ontmoet hij de veertigjarige non Teishin. Zij wisselen tanka’s uit, bezoeken elkaar meer en meer. Er ontstaat ‘een platonische situatie’ die overgaat in een liefdesrelatie. De cirkel voor Taigu is nu rond.

De jeugdjaren thuis:
ik bleef daar, ging óók ernstig
door een lang leven;
samen met Teishin keer ik
terug naar dat jeugdgevoel.

Intussen wordt zijn gezondheid zwakker en krijgt hij chronische diarree. Teishin en Taigu nemen in meditatie afscheid van elkaar. Zijn laatste groet aan ‘het andere en de anderen’:

Wat na te laten
te mijner gedachtenis?
De kersenbloesems,
de koekoek in de bergen
en het rode herfstlover.

* Burton Watson: Ryokan: Zen Monk-Poet of Japan, 1981; zie ook: John Stevens: Three zen masters, 1993; Frits Vos: Een nieuwe vijver, 1996

 
 

Vorige vertelling: Waarover de wind vertelt          volgende reflectie: Verwondering en verdroeving