Erik Heijerman
Woensdag 21 november 2018, een nostalgische dag vol van verwondering en verdroeving. Ik reisde eerst af naar het boekenstadje Bredevoort, waar ik een tentoonstelling over Optische Effecten ging bezoeken waarvan ik de aankondiging had gelezen in de nieuwsbrief van de Vereniging voor Wiskundeleraren. Het bezoek loonde zeer de moeite, want er was o.a. een flinke verzameling zeer toegankelijke werken van Jos de Mey te bewonderen, figuratieve schilderijen in de traditie van Escher en Magritte van situaties die je wel kunt schilderen maar die in werkelijkheid niet mogelijk zijn, zoals kubussen waarvan de ribben zich tegelijk aan de voorkant en de achterkant lijken te bevinden.
Mooi om te zien allemaal, maar de nostalgie zat hem erin dat de tentoonstelling plaatsvond in de Koppelkerk, waar ik op 14-jarige leeftijd, dus in 1970, mijn eerste aanstelling als organist kreeg. 48 Jaar geleden! Ik verwonder me over die tijdspanne, maar weet het nog goed: een aanstellingsbrief die begon met de woorden ‘Waarde jongeheer Heijerman, ….’, de zenuwen vanwege de verantwoordelijkheid om in je eentje de gemeentezang te begeleiden op een electro-pneumatisch orgel waarvan het pijpwerk zich boven de preekstoel voor in de kerk bevond, terwijl de speeltafel helemaal achterin stond, waar ik in een soort cockpit zat met mijn muziekboeken om me heen. Als je speelde kwam het geluid altijd pas enige tijd later, wat lastig was en vertragend werkte. Maar nu: de preekstoel is verdwenen, het orgel weg, de banken eruit – exit Gereformeerde Kerk Bredevoort.
Altijd als ik naar de Achterhoek rijd, waar ik ben opgegroeid, overvalt de nostalgie mij. Daar ligt mijn verleden, daar ben ik gevormd, tot ontplooiing gekomen, ik heb er nog sterke herinneringen aan. Aan de nostalgie over de teloorgang van het verleden is een sterke verwondering gekoppeld.
Cornelis Verhoeven schreef over de verwondering ooit een inleiding*, met daarin: ‘In de verwondering ervaren wij ons zelf op grond van een ontmoeting met een werkelijkheid. De verwondering laat een scala van mogelijkheden toe omdat zij een zelfervaring is op weg en op zoek naar een houding ten opzichte van de werkelijkheid die wordt ontmoet. Zij is nog geen houding of gevoel, maar ‘de concentratie waaruit eventueel een houding of een gevoel kan ontstaan’. De werkelijkheid die ik in Bredevoort ontmoette, was niet meer de werkelijkheid van toen ik daar dichtbij opgroeide. Ik ontmoette een werkelijkheid die een transformatie van meer dan 40 jaar had ondergaan. Mijn zelfervaring van toen leeft nog als herinnering in mij, maar is nu deel van mijn huidige zelfervaring geworden, waar ik mij opnieuw toe moet verhouden. Welke houding of gevoel ontstaat er dan in mij? Die is niet anders te beschrijven dan met de banale woorden liefde, warmte. Ook de opgewondenheid en de flow van toen komen weer in me boven.
Die gevoelens sloegen echter om in iets totaal anders, toen ik van Bredevoort in Varsseveld geraakte, waar mijn demente vader verzorgd wordt. Met gevouwen handen zat hij in een fauteuil. Zijn geest is hem al vele jaren langzaam aan het verlaten, nu verzwakt zijn lichaam ook – in versneld tempo. Toen ik hem naderde, ontmoette ik een verwarde en wat angstige blik, toen ik bij hem was en wat langer in de ogen keek, ontspande zijn gezicht, alsof hij mij herkende. Maar toen er enkele zinnen aan zijn lippen ontsnapten, waren die zo slecht en zwakjes gearticuleerd dat ik hem niet meer kon verstaan. Fluisterde hij mijn naam nog, zoals hij tot voor kort altijd deed? Toen hij op wilde staan om naar het toilet te gaan, lukte dat niet meer met mijn hulp; ook niet met mij en een verzorgster samen. Dan maar met z’n drieën, maar daarbij viel hij uit de fauteuil op de grond, onder het uiten van een rauwe schreeuw, als een kyrie eleison. Niet eerder kwam zijn hulpeloosheid zo heftig bij mij binnen. Ik werd emotioneel zeer beroerd, verwondering sloeg om in verbijstering. Een diep gevoel van onmacht overviel mij. Ik kan hem niet meer bereiken, niet meer helpen, hoogstens af en toe nabij zijn. Verdroeving doortrok mij, een intens verdriet om zijn leven dat een einde nadert.
Ik reed stilletjes terug in een wolk van door het ensemble Graindelavoix subliem legato gezongen Renaissancemuziek. De muziek reikte naar de hemel, net als de zich verfijnende vertakkingen van de bomen, die hun blad inmiddels flink aan het loslaten waren en als knipwerk tegen de hemel afstaken. De zon was onder, het laatste licht kleurde de lucht lichtblauw, overgaand in een magnifiek oranje aan de horizon, waar verwondering en verdroeving elkaar met een kus ontmoetten.
* Cornelis Verhoeven, Inleiding tot de verwondering, Budel: Damon, 2012, p. 22
Vorige vertelling: Met gedeeld gemoed volgende vertelling: Dat zinnetje