Mijn zus

Tijdens de vierde maand van haar zwangerschap kreeg mijn jongere zus een miskraam. Ogenschijnlijk zonder aanleiding of reden. Nu, enige tijd later, wordt veel me duidelijk. Zij wilde het, weloverwogen, ja: diep uit haar hart. Want: een maand vóór die dag krijgt zij een brief van haar vriend. Hij besluit de relatie te beëindigen, gaat naar Israël; dienen in het leger.

Over de bergrug
zwermen luidruchtig vluchten
met wilde eenden;
ik blijf hier eenzaam achter,
omdat gij naar ginds ging, heer.

Keizerin Kogyaku, 594-661

Vanaf die dag gaat zij vol overtuiging in meditatie en begint een vastenperiode. Zij vraagt haar kind (dat zij voor zichzelf Angela noemt) om een nieuwe moeder te kiezen, met of zonder vader; om een overstap van haar naar die ander te maken. Zij gelooft er heilig in dat Angela die wens in vervulling kan en zal laten gaan. Voor mijn zus is het daarom ook geen miskraam maar een overstap – un rite de passage – naar een nieuwe moeder.

Angela, weet zij, neemt het beste van haar en haar vriend mee en zoekt een nieuwe grootgroeiomgeving, een nieuwe baarmoeder om van daaruit geboren te worden; over ongeveer vijf maanden. Waar en bij wie zal zij nooit weten, hoeft ook niet. Zij heeft haar aandeel geleverd, haar taak volbracht, zegt zij; en bedoelt dat spiritueel. Toch, zij vindt het ook droevig dat zij niet uitverkoren is om de moeder voor Angela te zijn.


Een sterrenlelie,
bloeiend diep in het moeras,
zo is mijn liefde;
niemand ter wereld weet het
– er zijn droevige dingen.*

Vrouwe Otomo no Sakanoe, 728-746

Vanaf die dag kijk ik anders naar mijn zus. Ik zie haar levensgeschiedenis nu in een ander daglicht en perspectief. Zij staat zó in ‘haar bestaan’, zij is zo. Dat raakt me. Hoe alleen moet zij zich tot nu toe gevoeld hebben; onbegrepen. Maar zij hield vast aan haar overtuiging die zij op haar twintigste in haar dagboek schreef:

‘Ik zal enkele maanden een kind dragen en het dan doorgeven aan wie het in deze wereld kan laten komen, welkom heten. Ik zal in die paar maanden al mijn liefde aan dat kind schenken, zodat het tevens daardoor maar niet uitsluitend, een eigen weg zal vinden, haar ingewikkelde leven aan kan, op eigen wijze gelukkig wordt.’

Mijn zus heeft de bijna dagelijkse meditatie en het ‘ontspannen’ vasten nog enkele weken laten voortbestaan, is een weekend in een klooster geweest en kwam ‘gewoon zoals zij is’ terug. Zij pakte de dagelijkse gang van zaken weer op, telefoniste in een callcenter. De enige aan wie zij hierover vertelde, ben ik. Of ik het nog een poosje onder ons wilde houden. Om er zelf ook wat aan te kunnen wennen: ‘… want het blijft een wonder dat in deze wereld plaats mocht vinden en eigen plek daarin zal krijgen.’ Hoewel, ook een zoektocht.

Vlagen mist slibben
vers geploegde akkers dicht
en de weg vooruit
wordt een zoektocht in het grijs
― het grijs van alle tijden.

Ik mag er nu over schrijven, onder een door haarzelf gekozen pseudoniem: Van der Waal. Ik ben voor haar nu Thea van der Waal; en – ik ben enige maanden zwanger.

De grijze paarden,
rietgrijs als zijden mouwen,
hinniken zo luid:
voelen zij het in hun hart …
het klinkt anders dan anders.**

* ‘dingen’ heeft in deze Japans literaire context een zijnsbetekenis, zoals in het gezegde: mono no aware – het kwetsbare, vergankelijke van de dingen – het zó, niet anders zijn. Het straalt de essentie van zijnsaanvaarding uit.
** Anoniem vers uit de Manyoshu, de eerste grote Japanse bloemlezing, samengesteld rond 759, op persoonlijk initiatief.

 
 

Vorige reflectie: Mijn plaats          volgende vertelling: Kijk!