De woekering van onkruid
op een lang vergeten graf
een moeder die haar spastisch kind
tot bloedens toe mishandelt
het esdoornblad dat ’t ontgaat
waardoor de zomer maar blijft duren
eentonig vrachtvliegtuiggeluid
ver in het holst van deze nacht
dit koekoeksjong dat instinctief
nestgenoten van zich afstoot
een schaafwond op haar knie
die in een kleine week geneest
uitroeiing waar de vraag bij rijst
of hier wel genocide geldt
de vrouw die in ovale spiegels
zichzelf uit evenwicht wil zien
de zekerheid van aardse dingen
hoe rupsen gaan verpoppen
taalfouten met gemak geschreven
in wat jou ooit werd aangedaan.
Vorig gedicht: Naar buiten, haar balkon volgend gedicht: Hoe wolken