Erik Heijerman, reflectie
Aanvankelijk lijkt de voorgaande tanbun net zo te verlopen als zoveel verhalen over overleden mensen. Meestal zit er een zekere logica in die verhalen, want wie iemands leven – of dat van zichzelf – beschrijft, zal daar graag een coherent verhaal van maken, zodat dat leven min of meer begrijpelijk wordt. Vaak speelt iemands karakter daarbij een rol. Als we weten dat iemand een onrustige aard of wispelturig karakter had, kunnen we begrijpen dat hij vaak is verhuisd of van baan of partner wisselde.
Zo wordt iemands leven door het verhaal erover tot een samenhangend geheel gesmeed, waarbij wat er in dat leven gebeurde past bij hoe iemand was. Maar om iets zinnigs te kunnen zeggen over wat er in iemands leven gebeurde, moeten we wel iets over de persoonlijkheid of het karakter van de betrokkene weten.
Juist dit laatste ontbreekt in het verhaal over Miranda. Over haar jeugd weten we niets, slechts dat ze enig kind is en na de dood van haar moeder voor haar in zichzelf teruggetrokken vader zorgt. Ze is wel tot liefde in staat en trouwt bootsman Dario. Op dit punt in het verhaal komt de enige mededeling over wat er zich in de geest van Miranda afspeelde.
De verteller weet dat niemand, zelfs haar man niet, ziet hoe ‘terzijde’ Miranda zich voelt. Ik vat dit zo op dat Miranda zich niet betrokken voelt bij de wereld om haar heen, ze staat letterlijk ter zijde, aan de kant, ondanks dat ze verpleegkundige is, vakstudies doet, zowaar een cursus Japans volgt.
Heeft het ‘terzijde’ iets met haar seksuele geaardheid te makend, getuige de innige vriendschap die ze met haar docente Aimeka aangaat? Is het niet kunnen uiten van haar homo- of biseksuele geaardheid de oorzaak van het feit dat ze zich terzijde weet? Dat lijkt niet zo aannemelijk, aangezien beiden als hartsvriendin elkaar om en om brieven schrijven, en Aimeka later in het verhaal reisgenote in Japan is, ook voor familiebezoek.
Er is een andere mogelijke oorzaak van dat gevoel ‘terzijde’ te staan: het feit dat er een dichteres in haar schuilt. Ze dichtte al tijdens haar huwelijk, vermoedelijk heimelijk; maar hoe dan ook, haar man heeft er niets mee, en dat laat haar alleen met haar poëtische wereld.
Later komt er iets meer ruimte, Aimeka zorgt voor de uitgave van een bundel tanka’s, en het ‘kind van de rivier’ wordt geprezen vanwege haar lenige dichtvorm en zingende taal. Maar ze treedt er niet graag mee naar buiten, leest slechts een enkele keer voor en durft geen herdruk aan. Ze staat liever terzijde. En dan, totaal onverwacht: zelfs zó terzijde, dat ze besluit uit het leven te stappen. Wat bracht haar tot deze daad?
Er wordt ons geen enkel kijkje gegund in haar innerlijk, de beschreven gebeurtenissen in haar leven gaven ons geen aanleiding ook maar iets te vermoeden van de komst van deze wanhoopsdaad – als het dat al was; ook de afscheidsbrief geeft geen uitsluitsel.
‘Er bestaat maar één enkel ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord. Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden is antwoord geven op de fundamentele vraag van de filosofie. (…) Men heeft de zelfmoord altijd slechts als een sociaal verschijnsel behandeld.
Hier daarentegen, gaat het er in de eerste plaats om te vragen naar het verband tussen het individuele denken en de zelfmoord. Een dergelijke daad bereidt zichzelf voor in de stilte van het hart evenals een groot werk. De mens zelf weet het niet. Op zekere avond schiet hij of springt zij in het water.’
Aldus de beroemde woorden van Albert Camus (1913-1960).* Helaas, we kennen het ‘individuele denken’ van Miranda niet en weten ook niet of zij zelf wist wat er zich in haar hart afspeelde. Maar blijkbaar was het leven voor haar niet meer de moeite waard geleefd te worden.
Emmanuel Levinas (1906-1995) heeft eens beschreven hoe de dingen hun vorm kunnen verliezen en de mensen hun gezicht, hoe de werkelijkheid nietszeggend, anoniem en bedreigend kan worden en dan slechts bestaat op de manier van de uit-drukking ‘il y a’ (er is …).
Wie de wereld zo ervaart heeft geen kader meer dat een zin-vol levensverband biedt. Wij, die Miranda niet kennen, kunnen slechts met verbijstering kennis nemen van haar zelfdoding. Haar tranen waren geheim, wij hadden geen weet van het stil verdriet in haar hart.**
* Albert Camus, De mythe van Sisyfus, Amsterdam 1962, 9-11.
** De voorgaande passage is geïnspireerd door de ‘Mystieke tijdrede’ van Johan Goud in Trouw 3-4-1999.
Vorige vertelling: Kind van de rivier volgende vertelling: Een donkere massa