Sur place

1

Aan de overzijde van het plein
— een linde in het midden —
staat een straatmuzikant

een hand vlak boven de ogen

te turen naar de klokkentoren
die, hoorde hij, al jaren
niet meer slaat of zich herhaalt

bij hele en halve uren.

Ook deze zomer zet het lindeblad
bij bijna windstil weer
elk zuchtje om
in een sur place

die sterft dan weg, beweegt niet meer.

 

2

De overzijde van het plein
— een linde in het midden —
geeft bij tanend middaglicht

zijn huizenlange schaduw af;

lavendelstruiken geuren,
gezoem van bijen, kinderzang —
ze houden het gemis veraf

dat met me meetrekt, ouder wordt.

Ook nu, na zoveel jaar,
echoot uit mijn vroegste jeugd
een traag rondgaand geluid
dat nauwgezet

de tijd benoemde, losliet — blijft.

 
 

Vorig gedicht: Vast wel          volgend gedicht: Kermis in de hel