‘t Komt ervan

Bij volle maan en daglicht zie je
in grijswit en een keur aan kleuren
de vorm van al wat is;
hoe prachtig schaduw is — en werkt,
tot in precisie afgetekend,

’t lijkt alleen maar zó te zijn.

Hoe kan het dat ik dan zoveel
erger opvat dan zou hoeven, er
mee kan zitten, fel en kritisch word;
wat is ’t dat me bezighoudt:

het misbaar van een nurkse vriend,
een kind verkracht en omgebracht,
de huichel over celibaat,
grafstenen stukgetrapt, beklad;

ik stap in het discours, maar heb

zo vaak en veel gerede twijfels aan
wat zo snel zichzelf rechtvaardigt;
het is er gauw en treft me steeds,
die sfeer en toon van treurigheid;

maar, hoe een moeder de twee rode
ijskoude knuistjes van een kind
onder haar beide oksels wegstopt
— en ik, nog altijd aangedaan,

daar zo vervuld van raak.

Jij knikt me toe, herkent het ook
terwijl we nooit — tot nu toe dan —
elkaar dit zegden; ja, met een blik.
Maar dat was toen. We weten nu:
’t komt ervan, we gaan het zien;

’t heeft al zoveel plaatsgevonden.

 
 

Vorig gedicht: Tjonge jonge          volgend gedicht: Wit