In het tegenlicht
krijg je, lief, een stralenkrans,
goudglans op je haar;
en dat beetje grijs erin
werkt de kapper wel weer weg.
Het werd een zomer
dat de dagen vol van zon
en leegte waren,
dat ik aan het open raam
avonden ochtend zag worden.
Lang op de vleugels
– almaar roepend naar elkaar –
keren ze terug;
elk gaat zwierend en zwenkend
hier de broedgebieden in.