Ten dele

Anke de Lange, reflectie

Ik ben 27 jaar (nu 52) en mijn leven is tot dan toe zonder grote tegenslagen verlopen. Niet dat er geen verdriet is in mijn bestaan, maar dat wat ik mij wens, gebeurt ook. Zo voorspoedig verloopt mijn bestaan, dat ik, wanneer ik geconfronteerd word met een spontane netvliesloslating, nog net niet verzucht: ‘hèhè’. Alsof die aandoening mijn bezwering is voor verder onheil. Wanneer mijn echtgenoot en ik besluiten om een gezin te stichten, vind ik het dan ook geen groot probleem dat ik niet snel zwanger raak. Tot de periode, die voor mij redelijk genoeg lijkt, stilaan verstrijkt en ik nog steeds niet zwanger ben. Vanaf dat moment leef ik in een tweewekelijkse cyclus en ben ik volledig gericht op het zwanger raken. Het verlangen naar een kind, naar mijn kind, is zo groot dat al het andere naar de achtergrond verdwijnt.

Er volgt een periode van wanhoop en frustratie. Een periode van ongekende eenzaamheid, die ook daarvoor blijkbaar aanwezig was, maar nu zichtbaar wordt. Er volgt een tijd waarin ik mezelf straf voor het feit dat ik jaloers ben op anderen, die wel zwanger raken. Er volgt een medisch circuit. Met ieder onderzoek waaruit niets komt, wordt mijn verdriet groter. Ik beleef het grotendeels alleen. Mijn man maakt zich geen zorgen en adviseert mij dat ook te doen; wil het liefst ook geen artsen, geen gedoe. En zo wordt dit mijn missie. Een missie waarin blijkt dat ik dit niet onder controle heb. Ik wil het zo graag. Zo graag, dat ik op een zondagmorgen in tranen uitbarst en het uitschreeuw: ‘Al is het een kind met een zware beperking, ik wil gewoon moeder worden!!’

Er volgt een zwangerschap, een miskraam. Nog meer wanhoop en eenzaamheid. Er volgt nog een zwangerschap. Onze dochter wordt geboren. Kerngezond. Een blije baby die veel lacht en eet. Een ritme in slaap lijkt niet bij dit mensenkind te passen. En ik moet veel meer wennen dan ik me ooit had voorgesteld; aan mijn diepe gevoel voor haar, en aan de verantwoordelijkheid die ik heb gekregen. Na haar komst nog een miskraam.

Haar vader en ik blijken op haar komst te hebben gewacht, gaan dan uit elkaar. We beloven elkaar plechtig samen ouders te zullen blijven. Er is een co-ouderschap dat echter na een aantal jaar stopt; hij kiest voor zijn carrière; blijft betrokken op zijn manier.

Het is door haar dat ik, zij het uiterst langzaam, leer dat het leven zich niet laat controleren, laat staan regisseren. Ieder moment waarop ik denk grip te hebben, gooit zij haar roer én ritme om, vindt niet langer interessant waar ze gisteren nog door in vervoering kon raken, en kiest haar eigen weg. Ik tracht haar zo goed mogelijk te volgen. Ben daarin vaak net te laat. Of te traag.

Wanneer ze dertien jaar is en ik onevenredig veel pijn ervaar in een ruzie tussen haar en haar vriendinnen, realiseer ik me dat we misschien wel té verweven zijn. We bezoeken een jeugdpsycholoog die ons helpt de draden waarmee we aan elkaar verbonden zijn iets losser te maken. Dat lukt. Ten dele. We blijven een eenheid die zich moeilijk laat verbreken. Zo ver gaat onze verwevenheid dat we een eigen taaltje ontwikkelen.

De horizon aan zee

Foto: Anke de Lange

Ik worstel ondertussen met mijn drang naar vrijheid en alleen-zijn en ga vervolgens gebukt onder schuldgevoel wanneer ik gehoor geef aan mijn behoefte eraan; en schaam me ervoor.

We groeien verder samen op, leren aan en van elkaar. Ik steun en adviseer haar in haar verdriet en boosheid om een afwezige vader. Herken haar verdriet in het mijne en zie tegelijkertijd het eigene van haar erin. Mijn enorme woede en hem niet nodig willen hebben versus haar verdriet en het hem niet willen teleurstellen. Onze grappen erom. Maar bijna nooit gaat het over de pijn van het niet geziene en dat verschrikkelijke gevoel er niet echt, niet vanzelfsprekend, niet wezenlijk toe te doen. En bijna nooit over hoe de doorwerking daarvan is in hoe wij naar onszelf kijken.

Ze doet examen. Gaat studeren. Zelfstandig wonen. De eerste maanden lijkt dat niet haar ‘thuis’ te zijn. Het thuishuis, dat is hier, bij mij. Ze komt ieder weekend. Ziet haar vader, komt tot rust op mijn bank. Ik geniet. Van mijn verworven vrijheid. Van haar. Mijn liefde voor haar raakt die eerste maanden na haar vertrek aan een moeder-dochter verliefdheid.

En nog steeds, wanneer het een paar dagen stil is geweest, is er de vanzelfsprekendheid van ons samen. Dat blijft. Net als mijn diepe liefde voor haar die ik in niets en in niemand anders herken.

 
 

Vorige vertelling: Zij én hij          volgende vertelling: Het wit. L’inconnue.