Ter voleinding

Het kan morgen zijn
of op elke lentedag
— iets van geuren komt al vrij —
dat een weilandwilg,
laag van stam en aan de sloot,
wazend groen van leven wordt.

Laat het morgen zijn
of de weken (rijk aan zon,
zoelzacht naar de schemer toe)
dat een weilandwilg,
aan de sloot en laag van stam,
zonlicht vangt en schaduw geeft.

Is het morgen dan
of een avond in de herfst
— dreiging hangt al in de lucht —
dat een weilandwilg,
laag van stam en aan de sloot,
blad verliest aan uren storm.

Morgen zal het zijn
of in deze winternacht,
met een weidse sterrenlucht,
dat een weilandwilg,
aan de sloot en laag van stam,
ter voleinding sterven gaat.

 
 

Vorig gedicht: Vanzelfsprekend          volgend gedicht: Die dagen