Erik Heijerman, reflectie
Alle jaargetijden komen in de haibun (vier haibuns ineen) voor. Zomerstormen. Het najaar met zijn verkleurende bladeren en de herfststorm, het voorjaar, de zinderende zomerweken, een stukje winter, ― het paard staat zijn tijd gedurende die jaargetijden uit op een cirkel gras. Nietzsches filosofie van de ‘ewige Wiederkehr’? Nee, want het zal niet eeuwig duren. Jaren, maanden, seizoenen trokken voorbij. Dit najaar wordt de gebogen pin niet meer verzet: het paard, met een touw aan zijn hoofdstel aan die pin, is heen.
Een melancholieke haibun met indringende haiku’s, kunnen we wel stellen. Verkleurend blad, de beukentak die haar – anoniem als ze is – treft, en nóg een anonieme vrouw, die rode bloemen wilde plukken, maar ook zij is niet meer, en dan nog het dode paard… de dingen en de dieren en de mensen, zo vergankelijk. Dat besef: dat alles voorbijgaat, tijdelijk is, vergankelijk. Dat besef is met het mens-zijn gegeven, niemand ontkomt eraan.
Het is het wonderlijke, het raadsel van de tijd, waarin wij gedurende korte tijd een plaats hebben. Wat rest onszélf straks, als we aan het touw van de tijd onze rondjes hebben gelopen, meer dan een paar kale cirkels? In de lente groeit straks jong gras op die plek. Wie denkt hierbij niet aan de concentratie-kampen en de joodse begraafplaatsen?
Foto: Erik Heijerman
En wie denkt hierbij ook niet aan de woorden van de psalmist: ‘Een mensje: als het gras zijn dagen, als een bloem op het veld, zo bloeit hij. Want een storm trekt over hem heen en hij is weg, de plaats waar hij stond kent hem niet terug’ (ps. 103, Naardense Bijbel)? Was het de najaarsstorm die de teil zonder bodem voortjaagde? Heeft die storm de bloem nog gezien? Wat zal hij over haar vertellen? Wat te vertellen over een mens?
Vat aan het graf een leven maar eens adequaat samen, het is niet eenvoudig om daar de goede woorden voor te vinden. Maar de goede woorden van de psalmist echoën na in het Nieuwe Testament (1 Petrus 1:24). Die echo kwam op zijn beurt weer terecht in Brahms’ Ein deutsches Requiem.*
In het Duits is de tekst door de werking van de klanken indrukwekkender dan in het Nederlands: ‘Denn alles Fleisch, es ist wie Gras und alle Herrlichkeit des Menschen wie des Grases Blumen. Das Gras ist verdorret und die Blume abgefallen.’
Niet alleen de bloem, álle dingen verraden de vergankelijkheid: een vage geur, een foto, afbladderende verf op een kozijn, een tuin waar het onkruid woekert, de eerste rimpels, de grijze haren. We staan er vaak niet bij stil, maar het zijn tekenen van de werking van de tijd, door Augustinus tot raadsel verheven:
Foto: Simon Buschman
“Want wat is tijd? Kan iemand dat even kort uitleggen? Wie kan er een woord over zeggen of het ook maar vatten in zijn denken? En toch, waar praten we gemakkelijker en vertrouwder over dan over de tijd? Als we erover praten, weten we ook waar we het over hebben, en als je naar een ander luistert, begrijp je hem ook.”
“Wat is tijd dan? Zolang niemand het me vraagt weet ik het wel. Maar als ik op deze vraag een antwoord moet geven, weet ik het niet meer. Toch durf ik te zeggen dat ik weet dat er geen verleden tijd zou zijn, als niets voorbijging, en dat er geen toekomstige tijd zou zijn als er niets naar ons toe kwam, en dat er geen tegenwoordige tijd was als er niets was.”
“Maar die twee tijden, de verleden tijd en de toekomstige, hoe kunnen die bestaan als het verleden er niet meer is en de toekomst er nog niet is?” **
Wat de tijd ook is, zolang we leven zitten we erin gevangen. Daarvoor en daarna: onbegrensde, tijdloze duisternis. Wat een onvoorstelbaar besef.
* Zo genoemd omdat de teksten in het Duits zijn. Johannes Brahms, 1833-1897, had het stuk achteraf zelf liever Ein menschliches Requiem willen noemen, omdat het bedoeld was als troostmuziek voor mensen die treuren over gestorven dierbaren en de tijdelijkheid van het eigen bestaan.
** Augustinus, Belijdenissen. Vertaling Wim Sladdens O.S.A. Budel: Damon, 2009/20185, boek 11,17.
Vorige vertelling: Vier haibuns volgende vertelling: Dag na dag. Bij dat van hem.