Vier haibuns

De najaarsstorm

Er zijn van die zomers die stormen kennen waar nog jarenlang over naverteld wordt en die in veler beleving steeds heftiger worden, grotere gevolgen krijgen, alleen al voor de korenvelden, en menig dak meer dan feitelijk van boerderijen afrukte en krakend, stuiterend tot voorbij de mestvaalt deed belanden.

daar tolt een teil voort,
zonder bodem – opgejaagd
door de najaarsstorm

Taniguchi Buson, 1715-1783

Aan zulk soort stormen worden hogere krachten toegekend. Die vallen niet meer binnen de natuurwetten, zelfs niet al te ver over hun grenzen – neen, dan zijn de palmtakjes en het wijwater niet meer toereikend. Men gaat op de knieën, erkent grotere zonden, vooral die waarover gezwegen werd, waaruit weer tal van andere bekentenissen voortvloeien die echter gegeven de situatie in een ernstige biecht ter plekke vergeven worden (maar gehoord zijn door de pastoor) en waarbij geen wraakneming past of oogluikend wordt toegelaten.

Gebroken glas in een oud raam

Foto: René Rhee

In feite zijn het bevrijdende momenten waar zelfs naar uitgekeken kan worden: ‘Laat het zó stormen, o Heer, dat ik mijn stil verhaal naar buiten kan brengen’ heet het in een nostalgisch lied dat echter zomaar ineens actueel kan worden.

 

In weer een herfst

Het blad verkleurt, begint hier en daar al te vallen. Bospaden worden drassig, de krulvarens staan nog voluit, de roep van vogels doet bijna melancholiek aan.

bij een kurkeikstronk
ligt een krachtig zwanenlijf,
ontzield – één groot nee

Van tijd tot tijd wandelen ze een middag lang. Die geuren, dat mossige; en vertellen, weer anders vertellen; maar kennen eveneens het goede van kalm sámen zwijgen. Tot in een stormvlaag een beukentak haar treft.

de rode bloemen
in de herfst, weer – zij is dood
die ze wou plukken

Kobayashi Issa, 1763-1827

 

De dingen

zoveel al gezien –
dan houdt zij mijn aandacht vast,
een witte chrysant

Kosugi Issho, 1652-1688

Bij het ouder worden neemt het besef van duur toe, ook van eindigheid. Steeds meer herinneringen – tja, dikwijls op onverwachte, soms ongewenste momenten – komen voort uit een levensgevoel dat alles als voorbijgaand onderkent; en dat eveneens erkent: mono no aware – de dingen, zo kwetsbaar, zo vergankelijk. Een vage geur, een vergeelde foto, bladderende verf op kozijnen, een tuin, verwilderd – en ook in het winterse landschap:

gitzwarte kauwtjes
duikvluchten boven het veld,
vrolijk, haast juichend

 

Straks

Aan het hoofdstel een touw om zo een cirkel schraal gras te begrazen, dag na dag. En, de uren dat het daar zomaar staat, driebeens, één voet gekanteld, het hoofd omlaag.

lange schaduwen
van graanzaaiende boeren
in de avondzon

Masaoka Shiki, 1867-1902

Uitgewerkt, te oud voor de slacht. Gewoontegetrouw staat het ook nu in de buurt van de keuterboerderij in een veld waar kuddes geiten doorheen trekken. Van het geklingel kijkt het niet meer op. Het hinnikt niet meer. Het paard, ergens in het glooiend landschap met de kleine akkers en een melodie aan veldwegen, bosschages. Het vroege voorjaar, de vogels. Zinderende zomerweken, amper iets van winter. Regens, stormvlagen. De avondkoelte. De nachten, de vele nachten.

aan een touw staat het
zijn tijd uit; alles van herfst
komt hierin samen

Paard met hangend hoofd

Foto: Simon Buschman

Om de dag wordt de pin, op den duur wat verbogen, verzet; water voor twee dagen in een oud blik gedaan; wat stevige klopjes op de linkerflank.

Jaren, maanden, de seizoenen – dit late najaar niet meer. Een paar kale cirkels resten; totdat ze in de lente zullen dichtgroeien met jong, vers gras; straks.

 
 

Vorige vertelling: Kalm nazomerlicht          volgende reflectie: Tijdelijkheid