Tja. Ooit die winter. Toch.

Tja

waarom ter wereld
hebben ze groene rupsen
toch hoorns gegeven …

Taniguchi Buson, 1715-1783

Net buiten het Resort La Garza, De Reiger, ziet hij bij een avondwandeling iemand (die hij vagelijk ergens van kent) met één hand aan een zijmuur steunen en zo intussen vergeefse pogingen doen om de voordeur open te krijgen, steeds weer naar zijn huissleutel kijkend, dan weer naar het slot. Die twee!

een erg korte hoorn,
een lange – het zou kunnen:
de slak wikt en weegt

Taniguchi Buson, 1715-1783

Dan, uit een slaapkamertuimelraam, tiert een man hem toe om toch eens even snel op te hoepelen. Hij druipt af, nogal wankel, veel onnodige armbewegingen makend; hoofdschud-dend, in zichzelf pratend. Zijn ex woont daar met een ander.

wat onvast ter been
als was hij licht beschonken,
zie die lentewind

Taigu Ryokan, 1759-1831

De volgende dag komt hij hem tegen. Ze maken een nietszeggend praatje. Hij zegt hem en passant hoe vervelend hij het van gisteravond vond. De ander kijkt hem wat bevreemd aan, herinnert het zich blijkbaar amper, zegt nu een afspraak te hebben, loopt vaag groetend ver-der ― en … of hij ineens iets aan zijn voet heeft.

een kievit, volleerd,
veinst een gebroken vleugel,
stuipt van het nest weg

 

Ooit die winter

Een weekend bij ome Cor en tante Corrie; zoals van tijd tot tijd. We zeggen niet zoveel tegen elkaar. Ik loop wat rond, kijk het liefste uit over de weilanden; totaan de dorpsrand.

Ome Cor is even naar vrienden in het café. Intussen steekt een storm op, slaat de sneeuw in vlagen neer. Beangstigend. Ik loop maar heen en weer; en kijk, blijf maar kijken.

in de winterstorm
zit de kat stil waar hij zit,
aldoor knipogend

Yaso

Binnen de kortste keren sneeuwt het dicht. Dan ineens komt het figuur van ome Cor tevoorschijn, volledig wit gesneeuwd; onvast ter been. Ik sla mijn handen voor mijn mond. Dat gaat niet goed. Roep tante Corrie. Die kijkt, doet een jack aan, neemt twee wandelstokken mee en loopt hem krachtig tegemoet, geeft hem een wandelstok, een arm en neemt hem sneller mee dan hij lopen kan.

 

Toch

een kattenkop, zwart –
in één roze morgengeeuw
slokt hij de nacht op

Ho-o, † 1917

Resort La Garza. Er wonen hier twee wilde katten; katers, want je hoort nooit krols gejengel, wel steeds weer vechtgeluiden. Dan gáát het om iets of is het puur uit machtsvertoon, baasje spelen. Maar, ze kunnen dicht bij elkaar in de buurt ook heel ongedwongen zomaar wat liggen.

languit in de zon –
de kat kijkt niet op of om
naar al die mussen

Karai Hachiemon, 1718-1790

Bewoners wordt dringend gevraagd om ze geen etensrestjes te geven; of melk. Natuurlijk, niet iedereen houdt zich daaraan. Dat geeft vaak ouden-van-dagen-gemopper; en het zoveel-ste verzoek van de bijna slapende ‘bewoners-belangen-behartigingsvereniging’ om die katten toch vooral niet …; waar dan weer over geruzied kan worden.

de kat op het dak
zit rustig te luisteren
hoe zij hem uitscheldt

Anoniem, een vroege senryu

Op een avond, laat al, zaten de katers elkaar weer eens na en werd er een platgereden, op de toegangsweg. De ander is nooit meer gezien. Het zelf reinigend vermogen, werd er gegrinnikt. Kort erna mocht iemand een poesje nemen. Er werd tóch iets gemist.

 
 

Vorige vertelling: Ondersteboven of bovensteonder          volgende vertelling: Moeders. Het landschap leger laat. Een zwaluwzwenk