Vaagtaal

Uit de losse pols
trek ik een onvaste curve
tussen twee punten,
vergelijkbaar met de rimpeling
over een beverige waterlijn;

zoals een pas geworpen lam
veulen, gnoejong
of dat van een muskusos
in de benen komt,
in zijn rondtollende wereld
naar een eerste evenwicht zoekt,

een eigen cadans vindt,
vanuit zijn vastgelegde genen
groepsdier wordt,
in een strakke rangorde stapt
met codes en gewoonten;

zoals het morgenlicht
aanstonds deel gaat nemen
aan weer een nieuwe dag

 

in plaats van blijven schuilen
achter het inspirerend onvoltooide
van denksystemen en discours;

of een uit het niets geboren woord
inbreekt in een alinea,
juist daardoor
in alle openheid vertelt
over wat zich naar vermoeden

ophoudt onder taal — daar leeft
in ingenieuze gangenstelsels:
de rede die zijn best wil doen,
de wereld zin kan geven, bezielen
boven wat zo zeker lijkt
— en vaak slechts vaagtaal blijkt —

maar daarin danig faalt,
dat ruiterlijk erkennen moet —
met schaamrood op de kaken;
en dan weer dieper, dieper
de uitgehouwen grot ingaat.

 
 

Vorig gedicht: Welbekend          volgend gedicht: Populieren