Vanwege

Want wie kent de luttele maanden
dat wij buiten alles om
het goed, zelfs heerlijk hadden,
in zomergroene bermen zaten,

door beukenbossen liepen
― soms hand in hand; of niet.
We schatten speels de verte in
van dorpen aan de horizon.

Heel dat onoverbrugbare was,
in weerwil van verschillen, duidelijk;
wij belden elkaar, zomaar of kozen
een afspraakplek ― niet vanwege

het heimelijke of wat ermee van doen
heeft, ontrouw; dat voelde echt niet zo,
noch toen noch nu; wij konden wachten;
deden dat. De vele jaren gingen.

Toch komt nog niet terug, niet meer,
hoe wij op een ongezien moment
uit ieders leven verdwaalden.
Was het die vroege schemering

die jij zo anders onderging; of
werd ik al tezeer vervuld van jou?
Onvoltooide vragen. Dan ooit nog tijd
om weer wat dichterbij te raken?

 
 

Vorig gedicht: Iets langdurigs          volgend gedicht: Ook onverhoeds