Verteld & Beschouwd

Als je denkt een bundel vol luchtige vertellingen voor je te hebben liggen, die je relaxed op de bank kunt gaan lezen, dan kom je bedrogen uit. Een groot deel van de vertellingen beschrijft de droefheid, de pijn en het lijden die kleven aan de levens van de hoofdpersonen, zoals in het voorwoord van Erik staat, vastgelegd door Simon vanuit het gevoel dat die gebeurtenis bij hem opriep.

In Verteld & Beschouwd – Tanbuns Haibuns Tanhaibuns – staan 18 vertellingen van Simon Buschman en 18 daarbij behorende beschouwingen van Erik Heijerman plus een epiloog. Elke vertelling is gelardeerd met haast terloops in kleine letters in de kantlijn geplaatste haiku’s of tanka’s, die het vertelde versterken, kleuren of diepte geven. Als momenten, gevangen in drie of vijf regels, die er wonderwel bij passen en soms al eeuwen geleden zijn ontstaan, veelal van oude Japanse meesters (de oudste in de zevende eeuw!), en die de vertellingen daarmee van alle tijden maken.

De vertellingen hebben een grote dichtheid, waardoor je ze niet alle achter elkaar kunt of zou moeten lezen. Beter is ze één voor één te proeven, als een handgemaakte bonbon uit een mooie doos. Van de lezer wordt gevraagd mee te bewegen met de vertelling, waarin hoofdpersonen tot leven komen met hun naam, of aangeduid met een voornaamwoord, een broer, een zus, een buurmeisje, een moeder, een vader, een dorpsbewoner en waarin hun bestaande of juist niet-bestaande relaties met de ander zich ontvouwen. In de vertellingen van twee pagina’s worden hele levens beschreven van geboorte tot de dood. Stuk voor stuk eigen werelden. Mensen van vlees en bloed die ‘in de tijd zijn’ en vervolgens ‘uit de tijd genomen worden’. Tijd, die zoveel meer is dan de kloktijd, maar kan gaan over dat ene moment dat zo betekenisvol bleek in het leven van iemand, dat het eeuwig leek te duren. Of waar je na vele jaren opeens naar terug kunt keren.

Simon doet dat op de hem zo eigen wijze, met bijzinnen en herhalingen die, bijna à la hachō, niet zomaar uitbreidingen van de zin zijn maar uitbreidingen die de zin extra nadruk geven, een nog diepere emotionele lading. De beschouwingen van Erik voegen hier een filosofische en vaak ook religieuze laag aan toe.

Waar Simon de situatie vanuit zijn eigen gevoel beschrijft, legt Erik een beschouwende vinger op dat gevoel en op het gevoel van de hoofdpersoon. Hij beperkt zich daarbij tot de vertelling, de gebeurtenis. Zijn beschouwing moet niet gezien worden als een taalkundige beoordeling van het geheel van proza en gedicht(en). Dat is ergens wel jammer, want juist ook de haiku’s en de tanka’s geven op een andere wijze een inkijkje in wat Simon werkelijk voelt bij de vertelling en de diverse onderdelen daarvan.

Neem bijvoorbeeld ‘Haar aquarel’, waarin Simon ons meeneemt in de werelden van twee personen, werelden die aanvankelijk strikt van elkaar gescheiden zijn, fysiek ook door de beuk tussen de huisjes waarin zij bivakkeren, en vervolgens in de vermenging van deze werelden, het toetreden en weer weggaan, het afhouden en toelaten. De mentale strijd van iemand die wel iets heel kostbaars kwijtgeraakt is.

En kijk dán eens naar de haiku’s. De eerste haiku – Aan een glinsterdraad / schiet een spinnetje omlaag – / al die pootjes wijd uiteen. – waarin een spin zijn razendsnelle afdaling maakt naar een enorme diepte, strak sturend met zijn als een parachute geopende pootjes en tijdig afremmend. Precies zo strijkt de vrouw neer in het huisje. Met een knikje en een blik die hetzelfde effect hebben als wanneer zij een afwerend gebaar met haar handen had gemaakt en waarmee ze duidelijk de hoofdpersoon van dit verhaal op afstand houdt.

In de tweede haiku ziet de hoofdpersoon de vrouw in het proces van het creëren van een aquarel maar kan de details daarvan niet zien. Wel de passie en gedrevenheid waarmee de vrouw bezig is. De haiku van Buson – De morgenmist schetst / een schilderij van mensen, / als in een droom voorbijgaand. – geeft dezelfde sfeer weer: mensen die in de mist een beeld opleveren als een schilderij.

In de op één na laatste alinea wordt het vertrek van de vrouw beschreven. Hoe zij afscheid neemt van de aquarel. In eerste instantie een middel om nog dichter bij haar dochtertje te komen, om haar dochtertje vast te leggen, om geconfronteerd te worden met de pijn en deze te bestrijden, om in staat te zijn haar dochtertje los te laten. Nadat ze zonder opsmuk en zonder in gesprek te raken haar verhaal heeft verteld aan haar overbuurman, naar de beeltenis heeft gezwaaid en de beeltenis zacht en liefdevol heeft toegesproken, is de aquarel nog slechts een stukje materie. Dat ze achter kan laten. En laat dan de haiku van Issa bij je binnenkomen – Zonder jou erbij / waren zij te groot, te diep – de donkere bossen. Proef deze op je tong. Laat hem toe in je hart. Een prachtige combinatie van proza en gedicht.

Er zullen ongetwijfeld lezers zijn die de vormgeving en de bladspiegel van deze bundel, met pagina’s vol tekst niet mooi, niet aantrekkelijk vinden. Ook bij ons riep dat aanvankelijk enige weerstand op. Maar de bundel doorlezend zou je weleens tot het besef kunnen komen dat de eenvoud en het gebrek aan illustraties of andere tierelantijnen nu juist heel goed passen bij de vertellingen en beschouwingen, die zonder franje aan de lezer worden gepresenteerd.

Richting het einde van de bundel wordt duidelijk, dat het niet zozeer gaat om de waarheid van de vertellingen als wel om de waarachtigheid ervan. Het is uiteindelijk niet van wezenlijk belang om te weten of Simon alles heeft meegemaakt vanuit de autobiografie. Erik beschrijft de vertellingen dan ook als autofictief en als echo’s uit het leven van de verteller. Belangrijker is dat met elk ervan wordt gepoogd zin te geven aan wat soms ook zo onzinnig kan lijken. Uiteindelijk spreekt uit alle verhalen het diepe verlangen naar verbondenheid van mens tot mens, wat ons houvast geeft in een wereld waarin steeds meer losraakt. De lezer kan er enerzijds mijmerend het zwijgen toe doen en de hoofdpersonen een tijdje met zich mee laten reizen. Anderzijds nodigen de vertellingen uit om er juist over door te praten met een ander. Over wie we zijn, hoe we ons al dan niet tot elkaar verhouden en omgaan met wat er op ons pad verschijnt. En ‘bekommernis te hebben om wat mensen overkomt, de betrokkenheid bij wie en wat ze zijn, de onderlinge relaties die ze aangaan, de mislukkingen in en de tragiek van het leven’. En dat dit van alle tijden is, klinkt hoopvol door in de tanka:

Over het water
dat stroomt, de jaren die gaan,
een bloesem die vrucht wordt
hoor je nooit iemand zeggen:
‘Laat het maar; is genoeg zo!’

Ariwara no Narihira, 825-880

Karen de Boer en Inge Steenmeijer
Uit: Vuursteen, – Tijdschrift voor haiku, senryu en tanka, zomer 2025

 
 

Vorige: een nieuw geluid: taalduet          Volgende: een gesprek & recensie