Vier kyoka’s, vier momenten

Dat begrijpt ze niet:
grist een boef haar schoudertas,
zegt de wijkagent
dat zo’n slechterik heel vaak
ergens op het kerkhof ligt.

///

Zonder op te zien
steekt hij de snelweg over,
haalt de berm zowaar,
schuifelt naar het struikgewas
en blijft gewoon een egel.

///

Het kind snikt het uit –
de hond staat met scheve kop
dat wat aan te zien;
en vijf minuutjes later
rennen ze er weer op los.

///

In het restaurant,
op een enkeling na leeg,
zit hij, groot van stuk,
languit achter zijn dessert,
handen voor zich, diep in slaap.

 

Een kyoka is het maatje van de tanka,
vijf regels met doorgaans 5-7-5-7-7 klankeenheden,
wel anders van toon en zegging.

 
 

Vorig gedicht: Bij nacht          Volgend gedicht: Vanmorgen vroeg