Soms gaat door me heen:
was ik maar iemand
die voorbijging,
een lindeblad, lijsterzang,
een vleermuis in de schemer;
ik zou mijn verlatenheid
als een zilverring
aan een linker vinger steken,
ondoordacht spreken, murmelen,
vaak hoogst ultrasoon,
ademhalen — uit en in en uit —
enkel om het plezier
en mijn ogen als ballonnen
laten opstijgen met de boodschap:
ik fladder maar wat rond,
want het is volop zomer hier;
ik leef als nooit tevoren,
roep het luider uit
dat ik ooit geboren ben
in een koele mergelgrot,
nu opga in een bries,
een luwte, waarin ik je omarm;
laten we zomaar op een
middaguur windstilte zijn, onszelf;
dan weer vleermuis in de schemer.
Vorig gedicht: Met taal en al volgend gedicht: In je buurt