Zijn wolken – 2

Na mijn detentie ga ik in de Achterhoek op zoek naar mijn jeugdvriend, vooral met oproepen in stads- en dorpskranten. En ja hoor, na enkele maanden brengt iemand mij met hem in contact, in Winterswijk. Hij woont daar dicht aan de Duitse grens. In ons eerste telefoongesprek, ruim twee uur enthousiast over-en-weer, praten we elkaar bij over de afgelopen jaren.

We spreken af om als hernieuwde kennismaking een dag te gaan fietsen. ‘Maar niet bij stevige wind, want dan heb ik, denk ik, nog steeds geen schijn van kans.’ Ik beaam dat, want ik mountainbike bijna elke dag; heb intussen mijn sprints behoorlijk verbeterd. Dat zeg ik niet. Het is dat buiten zijn, in weer en wind, nog steeds die wolken. Misschien is hij ook een echte fietser geworden, zit hij in wedstrijden, doet hij aan criteria, rijdt hij in clubverband, met sponsor en wel. Al die voorbije jaren.

Zoals een rivier
van boven dichtgevroren,
zo is het met mij:
in de diepte daaronder
stroomde mijn liefde steeds voort.

Mineoka no Oyori, ca. 850

Tafel bedekt met sneeuw

Foto: Simon Buschman

Hij is voor de kost makelaar en heeft, zei hij, van tijd tot tijd een vriend. ‘Maar geen moment langer dan nodig; ik leef het liefst mijn eigen leven.’ ‘Wat houdt dat in?’ ‘Dat vertel ik nog.’ ‘Daar hou ik je aan.’ ‘Maar dat dan ook wederzijds.’ Hij staat op de afgesproken plek. Nog steeds dat krullend felrode haar. Dat open gezicht. De schouders wat rond en licht hangend. Zijn armen langs zijn slanke lijf. Zijn voeten uiteen. ‘Jij lijkt wel een Indische loopeend.’ Dan dat schaterlachen van hem waar een ander zich door beledigd zou kunnen voelen. ‘Jij mag alles tegen me zeggen. Graag.’ ‘Nou, pas maar op!’ ‘Je bedoelt?’

Tussen die huizen
staat sinds mensenheugenis
een klimopschutting
waarin vorig jaar voor het eerst
een stadsmerel nestelde.

Wonderlijk hoe die tussenjaren slechts een kleine overbrugging nodig hebben om weer van elkaar, van ons samen te worden. Ik zie hem, zoals ik hem in mijn detentietijd mij voorstelde, niet ouder. Het blijkt een klein verschil: wat lijnen vanuit zijn ooghoeken, iets meer voorhoofdsrimpels, waaierstrepen aan zijn mondhoeken, een beginnende groef tussen zijn wenkbrauwen, borstelig rood.

Scholeksters op een wereing

Foto: Pierre Emanuel

Een paar dagen ongeschoren of het is voor hem zó te doen gebruikelijk. Zijn oogopslag, dat alerte maar goedmoedige. Zijn krachtige neuslijn. Een mooie man.

Zijn fiets staat aan een boom. Goed merk, goed onderhouden. Ik laad mijn fiets uit, zet die ernaast. ‘Zo, twee maatjes! En nu eens kijken hoe dat op de weg gaat.’ ‘Kom, de vaart erin!’ Na een kwartiertje zijn we al in het coulissenlandschap. We gaan kop over kop of rijden naast elkaar, zeggen af en toe wat. Dan tijd voor koffie en appeltaart met uitzicht over de weilanden. Ons gesprek.

Ze zijn er: pontjes
in het rivierenlandschap
― de dwarsverbanden
tussen wat hier stromen blijft
en in oevers tot rust kwam.

Na ruim een uur stappen we weer op. We weten het. Niets hoeft meer gezegd te worden. Af en toe trekken we een sprint. Hij wint ze, met gemak; tja. Maar ik rijd hem op een vlak stuk weg met fikse tegenwind uit de wielen. Zo liggen de verhoudingen, nog steeds.

We overwegen samen te gaan wonen; in Winterswijk. Mijn werk, redacteur bij een uitgeverij voor reisgidsen (aanbeveling van mijn schrijfcoach), laat dat toe: twee dagen Amsterdam, thuiswerk, skype-gesprekken. Hij geeft ook pianoles aan gevorderden, treedt regelmatig op, vooral met uitvoeringen van Robert Schumann. Het is heerlijk om dan samen nog een poos na te zitten.

Een gouden gloed ligt
over het avondwater
tot er een schip komt
dat het blauw weer open ploegt
– schijn en wezen samenvoegt.

Anoniem vers, tussen 860-1100
Klassieke Periode

Op een zomeravond vertel ik hem over ‘die nacht’. Hoe ik, nogal stoned, door een stel homokornuiten op grove wijze werd aangepakt, een fles pakte, wild in het rond sloeg. Ik wilde niet misbruikt worden; was eenzaam.

Hij kijkt mij aan. ‘Richard, ik zou dat met die fles ook gedaan hebben. Ook als ik erbij geweest was; daar, bij jou.’ ‘En dat ik toen niet bij jou was, dáár, dat was geen verraad van mijn kant maar ontreddering. Ik wist me geen raad met mijn gevoelens; en ik vluchtte.’

‘Jij zocht mij terug; jij vond me. Blijf bij mij.’

 
 

Vorige vertelling: Zijn wolken – 1          volgende vertelling: Wind en maanlicht