Zomaar. Bij schemer

Zomaar

Daar aan de overkant, driehoog, is een glasman een zolderruit aan het inzetten. Ik sta tegen een boom aangeleund, want je ziet niet elke dag hoe iemand in de dakgoot zo’n klus klaart.

Het vraagt om een andere lichaamshouding, een andersoortige vaardigheid, een bepaald soort lenigheid die je wel of niet hebt om de ruit in de sponning geplaatst te krijgen.

Maar – ineens vliegt-ie uit zijn handen en scheert-ie in een windvlaag in duizelingwekkende vaart naar beneden.

door de stormvlaag heen
het neerdonderend water,
gekliefd door rotsen

Taniguchi Buson, 1715-1783

Bij zomaar een voorbijganger, iets verderop, is door de neerslaande ruit de halsslagader doorgesneden. Ik zie het bloed gutsen – die verbijstering van hem, van iedereen. En even doet niemand iets; dan gebeurt er van alles.

Ik kijk naar daarginds omhoog, zie de glasman in de dakgoot met beide handen tegen zijn voorhoofd aangedrukt, ineengedoken: die onzegbare lichaamstaal: de taal van het volstrekt wanhopige. Of-ie er voorgoed niet meer wil zijn, of-ie springen zal.

Bij menigeen vindt dit dan ook daadwerkelijk plaats.

haar werd het te veel –
alleen nog nacht ervaren
op klaarlichte dag

 

Bij schemer

Hoe na te denken – op gevorderde leeftijd – over die pas op de plaats en wat die voor mijzelf inhoudt en betekent. Of is het voldoende bij wat hoofdmomenten stil te staan, zoals je relatie, familie, vrienden, verplichtingen die je aanging; en hoe die nu netjes af te wikkelen? Want waarom eigenlijk niet?

Nee, hier gaat het mij niet allereerst om. Het gaat om de juiste ingesteldheid naar dat moment toe. En het besef dat er reeds tekenen zijn (zoals je lichaam) die ernaar verwijzen; en die nu al om aandacht ervoor vragen.

die berg – de schemer
neemt van najaarsbladeren
hun rode gloed weg

Taniguchi Buson, 1715-1783

 
 

Vorige vertelling: Kikker en kikvors          volgende vertelling: Een adem van zee