Zwaar van sneeuw – 2

Met ruime bochten waarlangs vroeger ooit de boerenkar omlaagging, komt het sindsdien ongebruikte pad uit bij een ruïne, omgeven door een haag van hoge eiken. Dicht ernaast wat een boomgaard geweest moet zijn en een verzakte schuur, overwoekerd, rijk aan vogelnesten, de windvaan links naar voren gebogen, nog steeds een richting aanduidend, nu echter onbepaald.

zomaar in de nacht
stak de wind op – of iemand
erop zat te wachten

* * *

Hier heeft Mathilde met mij afgesproken, een week voordat zij naar Tasmanië verhuist, met haar dochter. Zij gaat naar haar huidige man, natuurbeheerder in een weids en streng beschermd gebied. Hij is een groot kenner van de beruchte Tasmaanse duivel, een bruut buideldier. Hij schrijft er beeldend over.

Het doet haar nog steeds ontzettend zeer hier weg te gaan, zij houdt van deze plek met afwisselend uitzicht over dalen en valleien, deze verzonken omgeving in Limburg.

Ik kwam hier ooit terecht tijdens een sneeuwstorm, mocht (amper twintig) overnachten en bleef een kleine week. Ik was in die tijd onderweg om ‘gisteren’ te leren vergeten zonder te ontkennen; ik trachtte voor de ander een aanvaardbaar personage te worden.

alleen, zonder vriend,
in het moeras geworpen –
deze wintermaan

Roseki, 1870-1918

Haar moeder vond ‘wij samen’ maar niets: ‘deugnieten nog’. Zij hield ons in de gaten met het idee dat het hielp. Wij hadden een overweldigende week, bijna een week al die tijd samen; en ik ging; zij zwaaide mij uit.

Wij lopen nu steeds weer hand in hand, niet verlegen maar elkaar ook niet ontwend, en vertellen, zij tot in de meest opmerkelijke details. Veel ervan is als nieuw voor me; zo kijk ik haar aan en glimlacht zij bedeesd terug. Toch, ik weet heel goed wat er in me omgaat; zie dat ook bij haar.

Tja, best mogelijk
dat je niet meer van me houdt,
maar wil je komen
om de oranjebloesem,
vol in bloei, naast mijn voordeur …

Anoniem, 300-1000 AD

Oblomov heeft weinig kijk op zichzelf, laat staan op een ander; ja, zijn vooroordelen legt hij bij hen neer; menig keer de reden van zijn verveling tijdens het banket, de bekende, slepende wandelingen door het winters landschap, het rituele maar spanningsloze kaartspel. Geen dierbare vertrouwdheden tussendoor. Toenaderingen weert hij met een matte glimlach af. Vooral dat oneigenlijke, in feite verontrustende ervan.

Over de vlakten
van tot diep ijs bevroren
toen stromend water
glijden zacht de schaduwen
van verre manestralen.

Genji’s vrouw Murasaki tijdens zijn verbanning.

Oblomov duldt Zachar in zijn buurt, slechts omdat die – immers, alleen maar knecht – er alleen voor hem is, voor het onuitgesprokene dat aangevoeld wordt omdat die knecht geen eigen leven heeft, leeft bij de gratie van zijn heer; en vooral dankzij zijn welwillende goedgezindheid en goedgeefsheid in leven blijft. Zachar is er, bestaat niet voor hem.

Die avond ziet hij
– gehuld in een berenvel –
de ijskristallen
het hoge raam bebloemen;
ook zijn staren in het niets.

* * *

Mathilde stuurde mij één keer een brief; zonder adres; wel met een speciale serie postzegel. Zij schreef over hoe de witte velden in haar geest weer dat weidse groen kregen, over de lentedagen na onze winterweek die daar al alles van had – de vogels gingen kort erna nestelen. Over al die gewone en lentegebeurtenissen – maar die ondertoon ervan … Over hoe de haag van hoge eiken dichtliep; haar het uitzicht vanuit haar slaapkamer ontnam.
Maar in het dieper groen wordend blad zag zij ons samen, ook in wat zij zich aan intieme voorstellingen erbij maakte.

Verlatend het waas
dat opstijgt in de lente,
zie de ganzen ginds;
zij leerden om te leven
in een land zonder bloemen.

Vrouwe Ise, ca. 935

 
 

Vorige vertelling: Zwaar van sneeuw – 1          volgende vertelling: Voortaan